je blijft me omringen
terwijl ik je happig in- en uitadem
en in kringelende wolkjes drijf je
tegen je glibberende spiegelbeeld
de afzuiging zuigt niet
of juist wel – taal is ingewikkeld
ik bevrijd je met ongezonde weerzin
uit mijn verstikkende longen
ik breng ons zo zonder meer
minder dan met ridicuul gezoek
naar je zuurstofmoleculen
die ik slik als koek met zoetstof
dus glijd ik onder de zeespiegel
waar grijs water aantrekkelijk lijkt
kleine luchtbellen knappen
tegen de oppervlakte
maar ik ben knapper
niet oppervlakkig
maar haast nog rimpellozer
en voel mij vaak toch schoner
want ik spoel mijn mond
met bellenblaas
hier raas ik mijn woede eruit
en de goederentrein komt er al aan
als storm achter de oceaanwand
met nood aan adem en handrem
ik ben te diep gezonken
maar niet eerder verdronken
je kunt jezelf niet verdrinken
lispelt oma’s tong in de koelkast
maar de mijne staat er vast
minder dubbel in
zeewier versiert mijn porem
als een scheepswrak op de bodem
en ook hier stoort het me enorm
dat ik wederom naar je snak