je vangt de lage winterzon
en knijpt je ogen iets samen
je wimpers dimmen ‘t oogluikend
op eentje na
rustend vlakbij je slaap
– zou ik ook doen
je denkende lippen en voordat ze
stem vormen, gaat een wolkje op
ik leg je even vast, mag dat
hopend op genoeg geheugen
om je zo te herinneren
over een jaar of wat, als
je weer een vreemde bent
—
En ik zoals die wimper, nadat je me hebt losgelaten. Omdat we uit elkaar gegroeid zijn. Of misschien heb je me per ongeluk verloren, toen je in je ogen wreef. Dat je ze weer opende en ik er niet meer was. Ik hoop dat ik dan ook mag rusten vlakbij je slaap. Een kleine weg tot je lobis temporalis. Gewoon een herinnering.