’t Leven
terwijl verveling me meesleept
schreeuwt spanning me na
terwijl chaos me opvreet
fluistert orde m’n naam
terwijl verveling me meesleept
schreeuwt spanning me na
terwijl chaos me opvreet
fluistert orde m’n naam
en toen haar hoi klonk als poëzie
had hij een probleem
je laat altijd je sporen na
als sigarettenrook in een gordijn
of gemorste thee op een houten tafel
melancholisch bijna
doch fijn
poëzie is niet ritme
of ’t kleine verhaal
niet de stille witregel
of rijmend moraal
poëzie is de leegte
waarheid ongewild
de hartslag te weinig
of juist die verspild
haar leegte vulde zich
met de bas in zijn borst
en op elk zijn zucht
die haar hoofd deed
deinen danste
het verlangen
was verkocht
door je cover
maar je inhoud
is een opgave
een beetje raar wel
maar ben het zo gewend
opgaan in een spel
dat geen winnaars kent
ik kus ’t zout
van z’n lippen
en proef ’t zoet
van z’n tong
zuur voor jou
tot ’t bittere eind
maar je hoeft d’r
niet te proeven
niet te pennen
of zo hard
aan d’r te denken
evenmin d’r is meer
dan genoeg zeer
nee opa, je kan niet ziek zijn
we moeten nog op pad
zodat je ’n natuurfenomeen kan aanwijzen
en aan me kan vragen wat het is
zodat ik gewoon weer erosie kan zeggen
en je kan antwoorden dat ’t klopt
zodat je trots op me kan zijn
en ik op jou